Welke partij heeft plannen die hout snijden?

10 september 2025 – De campagne voor de verkiezingen op 29 oktober is echt begonnen. Wonen speelt daarin een prominente rol: voor veel kiezers én partijen hét onderwerp. Niet elk plan is even zinnig. Onderstaand drie hete hangijzers. De politieke partijen die na oktober een zo groot mogelijk deel van de Tweede Kamer willen vullen, hebben tot nog toe niet echt gehoor gegeven aan de oproep vanuit de bouw.

Dat er veel woningen bij moeten komen, daar zijn bouwers, marktpartijen, corporaties en politici het over het algemeen wel over eens. Maar waar moeten die gebouwd worden? Wie de programma’s leest, ziet een heldere trend: in lijn met de door Hugo de Jonge en Mona Keijzer ingezette koers, kijken steeds meer partijen expliciet naar ‘het groen’ voor woningbouwlocaties. Dit in combinatie met plannen voor een verdere verdichting en slimmer gebruik van de ruimte in bestaande steden en dorpen. Zelfs GroenLinks-PvdA, dat traditioneel meer inzet op binnenstedelijk bouwen en verdichten, breekt nu expliciet een lans voor bouwen op landbouwgrond.

De ‘straatjes erbij’ kunnen op veel animo rekenen. NSC, VVD en CDA zijn daar enthousiast over. VVD en CDA gaan bovendien nog een stap verder en pleiten voor een ‘wijkje erbij’. Ook op grotere schaal zijn meer zogeheten uitleglocaties nodig, vinden veel partijen, locaties aan de rand van steden en dorpen die zich voor uitbreiding lenen. Van links tot rechts klinkt het dat de landelijke overheid meer grote woningbouwgebieden moet aanwijzen. D66 spant in dit opzicht de kroon: deze partij wil liefst tien nieuwe steden laten bouwen, te land én ter zee.

De ‘straatjes erbij’ zouden volgens het EIB de bouw van een kwart miljoen woningen mogelijk maken. Met die belofte vond het onderzoeksbureau al snel een luisterend oor bij de laatste twee ministers van wonen. Maar er kwam ook een tegengeluid: het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) berekende dat de straatjes voor slechts 95000 woningen zouden zorgen.

Hoe de nu voorgestelde ‘wijkjes erbij’ scoren valt niet met zekerheid te zeggen. Vaak wordt verondersteld en bepleit dat buiten de stad bouwen goedkoper en sneller is dan erbinnen. Maar de praktijk is weerbarstiger. Binnenstedelijk kunnen projecten vaak niet uit door de hoge grondprijzen daar, de ermee gepaard gaande, kostbare saneringen van bedrijven en het bouwrijp maken van grond. Maar buitenstedelijk bouwen is ook duur door de investeringen die nodig zijn om voorzieningen op te zetten of uit te breiden, vooral op infrastructureel gebied. O

Bij de tien nieuwe steden die D66 voor zich ziet zou één van de voorgestelde steden, met een omvang van 2.500 hectare en plek voor 125.000 bewoners, op een nieuwe polder tussen Amsterdam en Almere moeten verrijzen. Het droogleggen van die ruimte zou ongeveer 20 miljard euro kosten, liet de partij berekenen. Dat komt neer op 160.000 euro per inwoner, ruim 76.000 per woning, uitgaande van de gemiddelde huishoudgrootte van 2,1 personen. En dan heb je het gebied alleen nog maar ingepolderd.

Zulke kosten – die bij ‘traditionele’ buitenstedelijke projecten waar geen polder voor aangelegd hoeft te worden natuurlijk veel lager uitvallen – diskwalificeren bouwen in het buitengebied niet per definitie. Het kan een politieke keuze zijn om hier op in te zetten. Maar dan is het wel zaak om aan realistisch verwachtingsmanagement te doen, over het bouwtempo en over de bijkomende rijksinvesteringen die nodig zijn voor voorzieningen en infrastructuur.

Wat als laatste in het oog springt: het plan van de PVV om van Media Park Hilversum een woonwijk te maken. Een onderbouwing voor dit plan ontbreekt echter. Deze luchtballon lijkt vooral voort te komen uit een afkeer voor de publieke omroep. Daarnaast is het denkelijk een reactie op het plan van GroenLinks-PvdA om Rotterdam The Hague Airport om te bouwen tot een woonwijk.

Linkse partijen, waaronder GroenLinks-PvdA, PvdD en de SP, zetten groots in op het bouwen van meer sociale huurwoningen – percentages tot 40 procent komen voorbij. De partijen willen deze woningen bovendien toegankelijk maken voor een bredere doelgroep. Ook in het midden bij NSC, CDA en D66 is aandacht voor de sociale voorraad, al wordt hier vooral vastgehouden aan plannen van vorige kabinetten voor twee derde betaalbaar bouwen, waarvan 30 procent sociaal. En tenslotte geven aan de rechterkant ook de VVD, BBB en PVV aan dat corporaties meer sociale huurwoningen moeten realiseren.

Zo pleiten VVD en BBB voor een ‘recht op koop’ van bepaalde sociale huurwoningen, wat de groei van de voorraad juist kan remmen. De VVD pleit bovendien voor minimumaantallen te bouwen ‘betaalbare koopwoningen’ en wil andere betaalbaarheidseisen laten varen. Dat kan de sociale huur verdringen. Verder pleiten alle drie deze partijen om voorrang van statushouders op sociale huurwoningen te verbieden. De PVV is overigens net als linkse partijen voor hogere inkomensgrenzen voor sociale huurwoningen.